Article header image
Article header image

Column Bob Rooyens: de Publieke Omroep II

Het is toch eigenlijk heel bizar, dat alles wat politiek heet keer op keer, al naar gelang het vaantje wappert, meent de omroep te moeten kapittelen. Nog niet zo lang geleden was alles duidelijk. De KRO knielde voor de paus, de NCRV hield een kerkdeur met de 95 stellingen van Luther uit 1517 in ere, de VARA stond voor de arbeider en de Paasheuvel. De AVRO als Algemene omroep zonder directe maatschappelijke/politieke binding leek al het meeste op de BBC. De VPRO was laboratorium, University en Pietje Bel.

Die verscheidenheid was niet genoeg voor de politiek. De politiek, Rupsje Nooitgenoeg, knutselde verder. Er kwamen criteria, die de omroep openstelden voor een grotere verscheidenheid en toen kwam een op de AVRO gelijkende nieuwe zender: de TROS, die de grenzen van het platte vermaak oprekte tot het zelfstandige naamwoord ‘vertrossing’. De NCRV, die weigerde op zondag uit te zenden, bleek bij lange na niet Christelijk genoeg, dus was er een superrijke christen die zijn persoonlijke visie op geloof wist samen te proppen in de EO.

Die ontwikkelingen zouden voor politici, van wie verwacht mag worden dat zij beschikken over een redelijk verstand, toch voldoende signaal moeten zijn om te zien dat de deur openen voor stromingen die voldoende cohesie toonden om samen te klonteren tot een chaos en niet tot een verrijking zouden leiden. Zie kabinet Schoof.
Die verscheidenheid was nog niet genoeg voor de politiek. Omroepen die prima in staat waren om zelfstandig gecoördineerd te programmeren, moesten nu met de pet in de hand naar een soort televisie-opperwezen, de zendercoördinator. Door daarmee in te stemmen, hebben de omroepen hun zelfstandigheid en identiteit van hun core business ingeleverd. De zendercoördinator van de NPO besliste en beschikte, kon de ene omroep tegen de andere uitspelen en was het strategische machtscentrum geworden.

Aangevoerd door de politiek leider die al een veroordeling aan de broek heeft voor minder, minder, hanteert hij minder ook weer als de zweep om de omroepen te laten knielen.

De politiek, Rupsje Nooitgenoeg, knutselde verder. Want er kwam, gepropagandeerd door de Telegraaf, een WNL bij en een PowNed en later een Omroep ZWART en een zendgemachtigde die zich Ongehoord Nederland noemde, qua naam volledig passend bij haar succes. En de politiek regelde maar door. Er werden toezichthoudende functies gecreëerd, uiteraard weer voor politici en baantjesjagers van het old boys network. (Zie van alle bestuurders maar de bezoldigde en onbezoldigde nevenfuncties en het zegt genoeg). Wel is gebleken dat al die toezichthouders met borsten vol titels en (neven)functies, de onrust en aberraties bij de Publieke Omroep niet hebben voorkomen.

Die gremia, waarin geen programmamakers zijn vertegenwoordigd, hebben dus collectief gefaald. Aangevoerd door de politiek leider die al een veroordeling aan de broek heeft voor minder, minder, hanteert hij minder ook weer als de zweep om de omroepen te laten knielen. Want volgens de regels van de demagogie ging het om geld, dat de belastingbetaler op moet brengen. En daartegenover staan de genereuze commerciële zenders die voor ’niks’ programma’s aanbieden. Ook weer zo’n demagogisch argument. Want dezelfde belastingbetaler betaalt via de boodschappen ook de commerciële televisie.

De wettelijke opdracht van de Publieke Omroep luidt:
– De Publieke Omroep biedt een kwalitatief hoogstaand media-aanbod op het gebied van informatie, cultuur en educatie door middel van een aantrekkelijke mix van programma’s in alle genres, op alle platformen en voor zowel een breed publiek als voor specifieke doelgroepen. De samenstelling van het media-aanbod staat los van commerciële en politieke invloeden.

Al het geblèr van politieke populisten, dat sommige programma’s wel door de commerciële televisie kunnen worden overgenomen is dus quatsch omdat de opdracht aan de Publieke Omroep alle genres omvat. Maar het culturele klappertjespistool van BBB Martin Oostenbrink die zonder kennis van zaken het PVV-mantra herhaalde, kon geen enkel programma van de Publieke Omroep noemen dat volgens hem in aanmerking kwam. Ook weer zo’n Kamerlid dat een riant salaris opstrijkt, niet veel in de mars heeft, maar wel populistisch meehuilt met de door hun leiders gedicteerde mantra’s.

De macht van het getal regeert. Eigenlijk bizar als je weet, dat het aantal leden van alle politieke partijen bij elkaar 393.000 is, minder dan de leden van bijvoorbeeld Omroep MAX of BNNVARA. En mind you, de partij van de grootse schreeuwlelijk bestaat maar uit 1 lid. Wat natuurlijk erg jammer is: de omroepen hebben geen gezamenlijk gezicht, lijken niet in staat om hun leden te mobiliseren en hebben geen eenduidige strategie voor hun voortbestaan. De enige die zich openlijk en met verve inzet voor de publieke omroep is Jan Slagter, maar die heeft zich verder helaas ontpopt als een grabbelton van meninkjes, waardoor hij als enige omroepleider met kloten zijn gezag ondermijnt en minder relevant maakt.

Bron: Bob Rooyens / https://www.bobrooyens.com/

Bericht delen
Article header image
Article header image

Bob Rooyens over de dood van Willem van Kooten

Daarom vroeg ik Willem om mij te ontvoeren. Ik had alleen wat kneuzingen, ripbreuken en een long-perforatie, ongemakken, die met rust vanzelf verdwijnen. Nou van rust was in dat ziekenhuis (wat overigens niet meer bestaat) geen sprake.

De koffie-pauze rond half elf was de ideale tijd voor de ontvoering. Willem kwam, toch wel een beetje nerveus, de zaal op met een rolstoel, hielp mij erin en reed mij zo snel hij kon naar de dichtbij geparkeerde auto. Missie geslaagd.

In 2018 leverde ik een bijdrage aan een ‘Liber Amicorum’ waarin ik ter gelegenheid van zijn verjaardag het volgende heb geschreven:

Willem van Kooten
In de jaren 60 was Nederland het land van boter, kaas, tulpen en accordeons. Muzikanten die met succes en zwier de trekkast op en neer pompten waren o.a. Johnny Holshuysen aka John Woodhouse, Harry Mooten, Johnny Meijer, The three Jacksons, Arie Maasland (Malando), Jan Gorissen. De talloze liefhebbers luisterden met open monden, gesloten ogen en kwijl langs de lippen naar melodieën die via het fenomeen van de ‘Wonderaccordeon’ rechtstreeks uit de knoppenhemel kwamen. De persen stonden te dampen en te zweten om aan de vraag naar singles en LP’s te voldoen.

Willem, wiens neusje vrijwel feilloos en onverbiddelijk als de kompasnaald naar het noorden, in de richting van succes wijst, zag wel perspectief in die op- en neer dansende blaasbalg. Hij verleidde Jan Gorissen tot een contract en het volspelen van een LP met Israëlische liedjes. Israël, dat kleine landje met een handjevol inwoners, dat zich staande moest zien te houden tegenover een immense Arabische overmacht kon toen rekenen op de volledige sympathie van de Nederlanders. Om die gevoelens te kunnen uitdragen, was luisteren naar de muziek van het land een warme ultieme uiting van empathie en identificatie.

Nou had ik in die tijd net met de Golden Earrings (toen nog met een ‘s’) en met de Sandy Coast van Hans Vermeulen videoclips gemaakt avant la lettre. Daarop voortbordurend leek het Willem een goed idee om van de nummers die op de LP van Gorrisen stonden in Israël een muzikale film te maken. Het zou de eerste promotie-film worden in de verpakking van een ‘showcumentaire’.

Het werd een reis met een onvergetelijke preeg. We vlogen met El Al. Dat was een redelijke daad van moed, want toestellen van El Al waren nummer 1 met stip op de lijst van te kapen vliegtuigen. In Algerije stond op dat moment een gekaapt toestel aan de grond. We lieten Schiphol achter ons. Willem en ik dronken een drankje en babbelden een beetje. Ik zat aan de raamkant en had goed zicht op een vleugel. Nou leek het net alsof er vloeistof over de vleugel joeg. Ik dacht aan een speling van ondergaande zon, krantenverhalen over kapingen en een verkeerd vallend drankje, maar wat ik gezien had, bleef.

Ik vroeg Willem om ook eens te kijken en die zag hetzelfde. Stewardess geroepen. Zij ook kijken. ‘Oh, it’s nothing’, zei ze wat bleekjes. Ze begaf zich daarna quasi achteloos naar de cockpit, waarna ze vrijwel meteen terug kwam met één van de piloten, die ook quasi achteloos onze richting opliep en gemoedelijk babbelend een beetje over ons heen ging hangen om, laten we zeggen, te genieten van het uitzicht.

Hij keek naar de vleugel en verdween redelijk rap weer naar de cockpit. Willem en ik vonden het weinig geruststellend. Een paar minuten later hoorden we via de intercom, dat we een ‘tussenlanding’ zouden maken op het vliegveld van Rome. Dat was nou net het vliegveld waarnaar een El Al toestel onderweg was toen het door het Volkfront voor de Bevrijding van Palestina, gekaapt werd en dat nu in Algerije aan de grond stond. Er was dus duidelijk stront aan de knikker.

Die tussenlanding bleek een heuse noodlanding. Bij het naderen van de landingsbaan stonden zowel links als rechts ambulances en brandweerwagens ons op te wachten. Nog voordat de wielen de grond raakten, reden de auto’s met verontrustende zwaailichten aan twee kanten met het vliegtuig mee. Later kregen we als verklaring dat er iets mis was met het hydraulische systeem. Een reservetoestel was er niet. Allicht niet, dat was gekaapt. De reparatie duurde 8 uur. Toen konden we verder naar Tel Aviv.

Op weg naar een historisch decor voor de opname van een lied en een vrome tekst over geloof en geschiedenis, begon Willem onrustig te schuiven op de achterbank van de auto. Hij informeerde bij onze gids of er ergens een pleisterplaats in de buurt was. We reden op een simpele tweebaansweg door Kiboetsland. Overal geïrrigeerde prachtige groene akkers waarop jonge mannen en vrouwen de vruchten van hun arbeid met liefde koesterden.

‘Nou nee,’ zei de gids. Het zweet brak Willem uit. En het was al zo warm. Willem’s onrust groeide naar een niet te stuiten kookpunt. ‘Stop! ….Stoppen….!!’ Schreeuwde hij. De chauffeur meende dat Willem een soort ‘Potje met vet’ inzette en zong gezellig mee: ‘Stoppen… stoppen… stoppen…!!’ ‘Nee… stoppen!’ De chauffeur begreep het nu en trapte kordaat op de rem.

We vlogen alle kanten uit, maar Willem had de deur al opengegooid en rende de groene velden in. De jonge mannen en vrouwen die er aan het werk waren, keken nieuwsgierig toe. Willem rukte z’n broek van zijn kont en ontlaadde tussen de frisse groene plantjes zijn diarrétische kanon. Nagestaard door de verbijsterde blikken van de idealistische jongens en meisjes op het veld, stapte Willem opgelucht in de auto en zei: ‘Zo… rijen maar!’

Een opname in Beersheba en de Negev woestijn liep wat uit, waardoor we een reservering in een restaurant in Jerusalem die avond, niet konden halen. We waren twee uur te laat. Onderweg hoorde onze gids op de radio dat het restaurant was geëxplodeerd en uitgebrand. Doden en gewonden.

Willem en ik hebben daarna nog vaak met elkaar te maken gehad. Van de eerste serie continentale Europese popshows die ik in 1966 begon onder de titel MOEF GAGA, werd hij de presentator. En van het Aretha Franklin concert in het Concertgebouw in 1968, door hem ingeleid, door Freddy Haayen voorzien van een live geluidmix en door mij geregisseerd waren we gezamenlijk de producenten.

Bob Rooyens

Bericht delen
Article header image
Article header image

Bob Rooyens herdenkt Olivia Newton John

Bob Rooyens schrijft hierover het volgende. ‘In 1969 maakte ik voor de WDR Dusty, een personality show rond Dusty Springfield. Het was mijn eerste grote show voor de
WDR-ARD. Het programma werd door de gezamenlijke omroepen van de ARD in 1970 gekozen tot de nationale inzending naar het Gouden Roos Festival in Montreux.’

‘Het succes leidde tot de vraag van Hannes Hoff, chef Drama und Unterhaltung, om meer shows voor de WDR te maken. In één van die shows was in eind 1976 een gastoptreden van Olivia Newton John. Hannes Hoff en ik waren enorm gecharmeerd van dat frisse meisje met de geur van vers gemaaid gras dat in haar présence de warme gouden gloed had van zonlicht op hooi. Ik weet niet meer hoe ik haar destijds in beeld heb gebracht, maar wel dat Olivia en haar begeleiders daar nogal enthousiast over waren. Hoff stelde voor om rond haar een special te maken à la Dusty.’

Lees het complete artikel hier.

Bron: Bob Rooyens/BM

Bericht delen
Article header image
Article header image

Ode aan de crew

‘Kijkers naar televisie kennen grofweg twee namen: die van het uithangbord en die van de producent. De voorkant en de achterkant. De voorkant heet André of Chantal, Carlo of Irene, Ivo of Jinek. Aan de achterkant kleeft de titel van de kassa. Zeg Talpa, oftewel John de Mol: vermogen 2,4 miljard. Joop van den Ende: vermogen 1,7 miljard. Reinout Oerlemans: ik heb werkelijk geen idee, 170 miljoen, en René Stokvis, jullie weten wel, Schiet ‘m erin, Vlieg er eens uit, Plak ‘m erop, Trek aan de bel en dat Te land, ter zee en in de lucht: 35 miljoen.

Wat dat betreft is Stokvis maar een sardientje in de vermogens-zee van televisie tycoons.
Maar nu het vermogen van de makers van het werk, dat deze heren en anderen zo puissant rijk hebben gemaakt. Hun vermogen is SCHEPPEN! Dat doen wat de vermogende tycoons niét kunnen, namelijk het praktisch omzetten van een idee tot een uitzendbaar programma. De mannen en vrouwen die met elkaar televisie maken.

Volwassen titelrollen
In het begin van mijn actieve televisieperiode in Nederland was het gebruikelijk dat op de aftiteling alleen de decorontwerper en graficus werden vermeld. In Duitsland, waar ik vanaf 1966 programma’s ging maken, was het vanzelfsprekend dat de crew op de aftiteling stond. Ik heb daar in Nederland, samen met anderen, ook voor geijverd. Steeds een paar namen erbij en uiteindelijk kregen we volwassen titelrollen. Er werd weliswaar geen fortuin aan verdiend, maar het legde wel de credit waar die ook thuishoort.

Er was altijd wel gedoe over naamsvermelding op aftitelingen. ‘Wat heb je eraan als kijker?’ ‘Wie interesseert zich nou voor al die namen’? Dat is in zekere zin ook wel waar natuurlijk. Bij de aftiteling van een film in de bioscoop loopt de zaal leeg. Ik hoor ook wel regisseurs die het om persoonlijke redenen helemaal niet erg vinden dat hun naam niet zichtbaar is. Anderzijds is het voor de mensen die hun ziel en zaligheid leggen in het maken van een programma een vorm van waardering en een visitekaartje.

Tegenwoordig wordt, behalve het uithangbord en de producent, in heel veel gevallen niemand meer vermeld. Ik kijk naar Matthijs Gaat Door, zie daar een eigen, zich onderscheidende dynamische regie van mijn oude editor en schakeltechnicus Henk van Engen, prachtig camerawerk, muziek die klinkt als een klok en een belichting die stemmingen omvat van feestelijk tot ingetogen, maar aan het eind van het liedje staat op de aftiteling alleen de naam van de producent. Het dedain voor de studiovloer is daarmee wel voltooid.

Selectieproces
Heeft dat invloed op de inzet bij programma maken? Ik hoop van niet. Wederzijds respect en waardering, zowel voor persoon als talent, tussen crew en regisseur, is allesbepalend voor het eindresultaat. Toen ik begon, bleek vrij snel dat de crew die bij mij paste, ontstond uit een natuurlijk selectieproces. The Origin of Species zegt: Struggle for life, survival of the fittest. Dat geldt zeker ook voor gedreven programma maken.

Als je internationaal werkt, word je steeds opnieuw geconfronteerd met een nieuwe crew. Mijn eerste producties in Duitsland waren in 1966 voor ZDF. In Studio Hamburg heb ik alles bij elkaar zo’n vier jaar gewerkt met een vaste crew. Jong, ambitieus, gedreven. Een familie. Heerlijke tijd. In 1968 begon ik bij de WDR, de grootste zender van de ARD. Die bestond toen uit negen zenders met allemaal een mediapark met minstens de omvang van wat we hier hebben. Elke omroep met een eigen manier van werken. Met de wil en de gedrevenheid zat het wel goed, maar de snelheid, efficiëntie en kwaliteit was nogal wisselend.

Ik kon de komende twee
uur in de kantine zitten,
zodat hij licht kon maken

In Baden Baden bij de Südwestfunk maakte ik een show met Michael Schanze. Meerdere gründlich gedetailleerde voorbesprekingen. We gingen de studio in, ik repeteerde het eerste nummer en kreeg toen van de Lichtsetzenden Kameraman te horen dat ik de komende twee uur in de kantine kon gaan zitten zodat hij licht kon maken. Ik wist niet wat ik hoorde. Daarmee haal je de flow uit een productie, dus dat kon natuurlijk niet.

Het café in
In Parijs werkte ik met de ORTF. In het Olympia-theater van Bruno Coquatrix ging ik een show opnemen met Mireille Mathieu. De reportagewagen zou om 13.00 uur aankomen en tussen 15.00 en 18.00 konden we dan wat repeteren. De reportagewagen kwam pas om 15.00 uur en de crew rende meteen het café in. Daarna bouwen en tegen 17.00 uur had ik een plaatje. Nou bleek dat de brandweer voorschreef dat camera’s maar aan één kant van de zaal mochten staan. De techniekchef had besloten om twee camera’s dan maar rechts te zetten, want dat deden ze daar nou eenmaal altijd.

Dat die twee camera’s aan één kant stonden, zat me niet lekker. Coquatrix erbij gehaald, babbel, babbel, babbel, haalde niks uit. Toen dacht ik: als ik nou de scanning van één camera niet van links naar rechts, maar van rechts naar links omdraai, dan lijkt het net alsof ik dat zangeresje met die enorme Piaf-strot zowel van links als van rechts aanschiet. De chef techniek deed niet moeilijk, pakte een soldeerbout en draaide de scanning om.

De wat oudere cameraman, die waarschijnlijk al een paar Pernodjes achter de kiezen had, raakte in paniek, dacht wellicht dat het delirium had toegeslagen en vulde de intercom met een ongekend repertoire aan vloeken. Hij snapte niet waarom het beeld naar rechts ging als hij naar links pande. Als ik riep: Grand plan a droite, dan ging hij gegarandeerd eerst de verkeerde kant op en dan in een lawine van vloeken en uiteenspattende merdes kwam er een shot. Het was een hele bijzondere ervaring.

Hoog niveau
Door de manier van werken (snel, veeleisend) ontstond in Nederland in een aantal disciplines – met name handcamera, schakeltechniek en digital effects – een periode van ongeëvenaard hoog niveau. Zonder die toppers had ik in Duitsland een aantal producties niet kunnen maken zoals ze zijn geworden. Ik denk aan Alex Bordewijk, Johan van Elk, Ruud Stienen, Theo Joosten, Media Diamant-winnaar Berto, Han Budding, Frank Enkelaar, Henk van Engen en ik doe er vast een paar te kort. Daarvoor excuus.

Een goede crew legt een ziel in een productie. Een goede crew is als een familie die om elkaar geeft. Een goede crew heeft een pater familias en een mater. Die mater was voor mij vele jaren Myra van der Werff. Zij was de mitraillette die niet alleen tweehonderd shots per minuut kon cuen, maar ze was ook de moeder van de familie. En zoals in elke familie ontstond er door stress of wanhoop weleens wat spanning. Dan was mijn hoofd Geluid Wil Zuiderduijn er als de kippen bij om een bandje af te draaien met een scabreuze tekst of een luide boer. Daarmee ontsnapte de perslucht uit de ballon en kon iedereen weer opgelucht ademhalen. Diezelfde Wil serveerde, gekleed als vrouw Antje, blokjes kaas, terwijl Bert Majoor met een haringkraam de vloer opkwam en een visje uitdeelde. De eisen waren hoog, er was stress, maar ook oneindig veel plezier en voldoening.

Zeker twintig jaar heb ik als mijn number one op camera gewerkt met Ruud Stienen. Ruudje stelde de ploeg samen en bepaalde wie er wel en niet in thuis hoorde. Als mijn programma’s er qua camerawerk uitsprongen, dan is dat vooral te danken aan zijn oog voor cameratalent en zijn persoonlijke hoge eisen aan dat prachtige vak. Ruud overleed op 10 augustus. Een kleine man, maar een gigant in zijn vak. Daarom tot slot een eresaluut voor Ruud Stienen.’

Bron: Bob Rooyens/BM
Foto: Peter de Vink

Bericht delen
Article header image
Article header image

Kan niet bestaat niet! met Bob Rooyens en Roland de Groot

De bijeenkomst vindt plaats op zaterdag 2 oktober van 14.00 tot 16.00 uur in Beeld en Geluid. Kan niet bestaat niet! is het adagium van regisseur Bob Rooyens die met zijn grensverleggend oeuvre televisiegeschiedenis heeft geschreven. Roland de Groot deed dat met zijn decorontwerpen. Zij excelleerden in de glorietijd van de televisie ‘toen alles nog kon’ en was er volgens een ieder geld in overvloed. Dus vroeger was alles beter? Waren de makers aan de macht?

Bob Rooyens en Roland de Groot zijn nog even strijdbaar als weleer. Aan de hand van talloze fragmenten uit hun werk zie je een ongelofelijke passie voor hun werk. Én hun tijdloos creatieve vakmanschap. Hun visie op televisie maken anno 2021? Daar hebben beiden een zeer uitgesproken mening over. Jeroen te Nuijl van Broadcast Magazine is de gespreksleider.

Dit evenement is alleen fysiek te bezoeken en is niet online te volgen. De toegangsprijs is 10 euro, maar lezers van BM kunnen kosteloos aanwezig zijn door een mail te sturen aan info@ruudvangessel.nl.

Bron: BM

Bericht delen
Article header image
Article header image

BM90: Eurovision 2021: Back, Bigger, Better!

Wat een verschil met vroeger, zoals de vermaarde regisseur Bob Rooyens memoreerde in zijn kostelijke blogs op de site van BM. Wie zijn bijdragen tussen 26 en 30 april heeft gemist, moet die beslist nog even nalezen in De Week Van op broadcastmagazine.nl. Rooyens blikt onder andere terug op 1983, als hij wordt gevraagd voor het Nationale Songfestival. Het is de tijd dat de artiestenwereld met dedain naar het evenement kijkt en niet meedoet vanwege het hoge afbreukrisico.

Uiteindelijk wordt gekozen voor een openbare liedjesinschrijving, waaruit vijf onbekende deelnemende talenten zelf een keuze mogen maken; publieksjury’s in het land beslissen. Bernadette wint, een zangeres die totaal in de vergetelheid raakt en in 1999 naar Canada emigreert.

In 1975 zorgt Teach-In voor een kleine opleving, maar pas in 2013 komt het echte keerpunt met de deelname van Anouk. En nu, 63 jaar nadat Gijs Stappershoef in zwart/wit voor het eerst het Eurovisie Songfestival vanuit Nederland regisseerde met welgeteld drie camera’s, is het evenement een onvergelijkbaar beeld- en geluidbombardement geworden. Bekijk BM90 met Jeroen te Nuijl hier.

Op het YouTube kanaal van BM (Broadcast Magazine) vind je al onze video’s: BM90, BM Talk, BM Review, BMY en BM Reportage. Altijd op de hoogte blijven van onze nieuwste video’s? Abonneer dan gauw en houd broadcastmagazine.nl in de gaten.

Bron: BM

Bericht delen
Article header image
Article header image

Column Bob Rooyens: Matthijs gaat door

Enkelingen als Picasso en Rauschenburg, en in de muziek bijvoorbeeld Miles Davis, onttrokken zich daaraan en bleven zich vernieuwen. Bij anderen is kunst hoe geweldig ook, de herhaling in andere vorm van hetzelfde handschrift en categoriseren we dat als stijl en identiteit.

Gil Evans veranderde de klankkleur van een jazz-orkest. Het was overweldigend. De schok van nieuw en verrassend werd door het hergebruik het recept van een herkenbare stijl en identiteit, waarna het samen met hem langzaam wegkringelde als een sliertje rook. Elk succesvol werk, wat het dan ook is, is de concurrent van het vorige en maar zelden wordt dat overstegen en heeft het eeuwigheidswaarde.

Boy en de Duke
Vroeg in de ochtend ergens in 1969 gaat de telefoon: ‘Bob, met Boy (Edgar)…, luister ik ben in het Sahara Hotel in Las Vegas, de Duke (Ellington) speelt hier met zijn band. Ik heb hem gesproken en we mogen vanavond zijn eerste en tweede concert opnemen. Kan je hier vanavond zijn met een cameraploeg?’ ‘Hûh…!?’

Dank zij Ger Lugtenburg, programmaleider bij de AVRO, die altijd wel openstond voor ondernemingen met de geur van kamikaze, zat ik ’s middags om 12 uur, met mijn vaste cameraman Jan Keizer (o.a. The Legendary Concertgebouw Concert met Aretha Franklin) en een geluidsman waarvan ik mij herinner dat hij, voordat hij iets verstond, eerst zijn hoorapparaat moest aanzetten, in een vliegtuig naar New York.

Daar wachten, wachten, overstappen en met dank aan 8 uur tijdsverschil, arriveerden we om een uur of 6 ’s middags bij het Sahara Hotel waar Boy, die ons wilde begroeten, vastzat in de draaideur. We waren redelijk bekaf, maar om 10 uur ’s avonds draaiden we het eerste concert en twee uur later het tweede. Diep in de nacht, (de Duke leefde in een omgekeerd bioritme), liepen we met draaiende camera de suite binnen van de jazzlegende.

Boy, onbegrensde fan en bewonderaar van de Duke, was ‘Himmlisch angehaucht’. Hij plofte neer op het tweepersoonsbed en liet ons weten dat dit het mooiste moment van zijn leven was. In een gesprek met de Duke, vroeg ik hem of het niet frustrerend was om bijvoorbeeld een stuk als Satin Doll altijd maar weer in hetzelfde arrangement te spelen.

Ik liet hem het stuk horen, in een modern arrangement van Boy. Zijn antwoord verraste mij: ‘Als ik dit arrangement zou spelen met mijn band, dan zullen de mensen zeer teleurgesteld zijn. Op mijn versie, hebben verliefden elkaar gevonden, zijn huwelijken gesloten, doden begraven en leven talloze herinneringen. Ik zou dan moeten concurreren met de’ door mijzelf gecreëerde ‘memory that has been hanging over’. Hij was lovend naar Boy, maar achtte zichzelf verplicht om vast te houden aan het oude arrangement.

Matthijs gaat door
Matthijs van Nieuwkerk niet. Die wilde na De Wereld draait door iets anders. Een zeer begrijpelijke, maar geen makkelijke keuze. Matthijs moet concurreren met de ‘herinnering die is blijven hangen’ van DWDD. Bovendien is zijn werkkapitaal zijn personality/creativiteit en zijn gereedschap de taal. Dat verandert niet. Net als bij DWDD is ook bij Matthijs gaat door de zogenaamde ‘inhoud’ het gesprek, de muziek en het ‘leuke ideetje’.

Wat een ‘nieuw’ programma onderscheidend maakt is de vorm. De Amerikaanse architect Louis Sullivan, die gezien wordt als de vader van de Amerikaanse architectuur introduceerde de regel van de 3 F’s: Form Follows Function. Dat leidde tot esthetische wansmaak waar mensen niet gelukkig van werden, zowel wat betreft de architectuur als in gebruiksvoorwerpen. Vorm is alles. Vorm is naam of streepjescode op je schoen en Armani op je kleding. Vorm is de ordening van 12 noten, de stapeling van materialen, de volgorde van beelden, de rangschikking van letters, het aanbrengen van verf op een doek. Evenals decor, aankleding, licht, geluid, etc.

De muzikale gasten die ik bij Matthijs gaat door tot nu toe gezien heb, waren ook al eens te gast in DWDD. De inhoud was en is: emotie. Zowel de cognitieve als de lichamelijke component. Dat is van alle tijden. Talloze boeken gaan over liefde. Het is de vorm waarin de schrijver het verhaal vertelt die het liefdesverhaal onderscheidend maakt van alle andere liefdesverhalen.

De eerste show opende met een muzikale knal van jewelste. Vette soul, energie die explodeerde in een orgie van funk en jazz, muzikanten die niet alleen bliezen, sloegen en zongen, maar waarvan ook de lichamen meetrilden in een machtige oerknal. Briljant omgezet in een dynamische beeldvoering door regisseur Henk van Engen. Wauw! Een overrompelend begin….! Daarna verkruimelde wel wat van het enthousiasme door ideetjes, die niet werkten, of (nog) niet doordacht waren.

Het is uiterst zelden, dat een programmaconcept vanaf aflevering 1 meteen de goede balans heeft. Met de muziek zat het wel goed. Redactioneel moest het programma de balans (de vorm) nog vinden. Hoe verleidelijk is comedy en tegelijk ook hoe moeilijk. Leuk zijn zonder response grenst aan het onmogelijke. Leuk zijn, zonder leuk zijn, is dodelijk. Maar gelukkig waren er in de aanloop twee magistrale reddingsboeien: Joost Prinsen en André van Duin.

Het concept oogde voor mij als een moderne versie van Voor de Vuist Weg, het programma dat ik in een ver verleden, met Fred Oster als co-producer, heb opgezet maar dan zonder het charmante geklungel van Willem Duys en zonder goudvis. Nu wel met led screens, big band en andere verrukkelijke Schnick-Schnack. Bij ons gold het redactionele simpele adagium, dat de mate van succes voor een groot deel bepaald werd door de aanwezigheid van ‘een kind’, ‘een dier’, en/of ’een krasse bejaarde’. Dat laatste heeft bij Matthijs gaat door een prominente plaats gekregen onder de noemer: ‘Forever YOUNG..!’

Bij de uitzending van afgelopen zaterdag had ik het gevoel dat alles klopte. Redactioneel toonde de show zich, ondanks stramien, vitaal, creatief en verrassend. Matthijs voelde zich als een vis…. en durfde ook aan het randje van sentimentaliteit te krabben zonder dat het ranzig werd. Het programma is de synchroniciteit van zijn actuele hartslag met de kwetsbaarheden van het bestaan. Door de bloedvaten stroomt de emotionaliteit van muziek en in de oogopslag spreekt oprechte interesse in de ander.

Ik zie uit naar de komende aflevering.

Bob Rooyens

Bericht delen
Article header image
Article header image

Bob Rooyens: It’s the form stupid!

Eerst was er het woord. Het woord had een zekere elegantie. Ja, iets majesteitelijks. Ok, het was een samengesteld woord, maar het tweede deel van het woord had een connotatie die al gemeengoed was in de volksmond. Niet prettig, maar je was eraan gewend. Een virusje. Een weekje snotteren, snuiven, beetje keelpijn en je bent er weer vanaf. So what!

Maar het eerste woord had voor velen de gezelligheid van een biertje en de jeugd van haarverf. Het woord had een klank die goed lag in de mond. Als je het langzaam uitsprak dan was het een poëem van zes letters. Gaf je gas en het woord ging vlammen dan werd het woord een voertuig van extase. Wuhan was ver en de onhygiënische omgang en consumptie van dieren in China sowieso onsmakelijk en ver van ons bed.

Het woord werd in het westen lacherig uitgesproken. De president van de Verenigde Staten bagatelliseerde het woord, blies een paar hymnen aan zichzelf op de loftrompet en stelde zijn volk gerust met de naïviteit van een 4 jarige kleuter. Maar het woord ging vliegen en vermenigvuldigde zich buiten China. Europese regeringsleiders stelden gerust, het zou zo’n vaart niet lopen. Onze eigen minister-president, balanceerde tussen wij weten het niet, de wetenschap is leidend en een jolige, amicale glimlach. Hij stipuleerde indringend het vermijden van een handdruk en sloot vervolgens zijn persconferentie jolig en amicaal af met een handdruk aan zijn raadgever nummer één van de RIVM.

Ach een foutje, kan gebeuren. Rutte is ook maar een mens. Het woord was tot dan toe een rangschikking van letters. Maar inmiddels had het woord zich verbonden met het beeld. Het woord was beeld geworden. Het beeld werd vorm. Een elegante vorm, het bewoog als poëzie in een oneindig universum. Elke regisseur werd verliefd op het beeld. Backgrounds, ledscreens, monitoren, het beeld was overal. Het vermenigvuldigde zich wereldwijd sneller in de hoofden van televisiekijkers, dan het virus.

Prachtige kronen met parels getopte punten, dansen in elke talkshow, in elke nieuwsshow in slowmotion een dromerige choreografie. Soms blauw met groengetopte meeldraden, dan weer geel met rood. De regisseur leeft zich uit in oneindige kleurvarianten van het nieuwe interactieve kunstwerk dat wereldwijd de studio’s verbindt tot Gesamtkunst. Het beeld heeft geen agressie, geen monsterlijke kop, boezemt geen angst in. Het is een vorm met de uitstraling van schoonheid. Het is nieuw leven dat vertedert en geruststelt. Een lust voor het oog. Geen harde waarschuwing om bij weg te blijven.

Maar… dit is geen tijd voor ‘spielerei’, geen tijd voor ‘Traümerische Schnickschnack’. Dit is tijd voor de werkelijkheid van het rauwe vlees. Tijd voor de confrontatie. Laat prominent zien wat het virus aanricht. Vul de schermen niet met poëzie maar met mensen die onder een plastic kap kreperen. Die de verschrikkingen van het virus met hun laatste adem uitstoten en de straten, stranden, bouwmarkten, bossen en kinderspeelplaatsen zullen stiller worden. Het ware gezicht van het monster zweeft niet elegant en poëtisch over het beeldscherm, maar is zichtbaar in vertwijfelde hulpverleners en stervende mensen in een ziekenhuisbed.

Bob Rooyens

Bericht delen